Psalms 111


Hij bepaalt of een waterrijk gebied
een woestijn wordt
en of bronnen opdrogen
en tot droog land worden.

1 Of dat vruchtbaar land
zoute grond wordt,
omdat de bewoners slecht zijn.

2 Maar Hij maakt ook woestijnen
tot vruchtbare streken
en in droge, gebarsten grond
laat Hij bronnen ontspringen.

3 Daar laat Hij hongerige mensen wonen
en zij bouwen daar een stad.

4 Zij zaaien akkers in
en leggen wijngaarden aan.
De opbrengst dient als voedsel.

5 God zegent hen
en laat hen uitgroeien tot een groot volk.
Ook het vee neemt aanzienlijk toe.

6 Maar als er rampen en slechte tijden komen,
wordt dat volk weer kleiner en verdwijnt.

7 Er komt schande over de machthebbers,
zij dwalen rond zonder doel.

8 God beschermt echter de armen,
Hij behoedt hen voor verdrukking
en breidt hun families uit.

9 De oprechte mensen zijn blij als zij dit zien.
Oneerlijkheid trekt toch altijd aan het kortste eind.

10 Wie denkt dat hij wijs is,
moet goed op deze dingen letten,
en vooral nooit de goedheid en zegeningen van de Here
over het hoofd zien.

Copyright information for NldHTB